Steengoede gedichten voor de beeldhouwer
Een verzameling gedichten die nog moet groeien en allemaal een relatie hebben met beeldhouwen.
Steen is weerbarstig
gedachten belijnen het beeld
in hakken boren en slijpen
handen voeren het uit
vingers verstaan
intuïtief de intenties
die ik ze stuur in creatie
steen is weerbarstig
maar alleen
met mij in relatie
ik dicht het
mijn zinnen toe
beziel het met vorm en glans
hij heeft mijn emoties gevoeld
geweten wat ik met hem bedoel
beeldschoon komt het werk uit handen
***
Gesprek met een steen
Ik klop op de deur van een steen. |
‘Ik ben het, doe open. |
Ik wil in je binnenste gaan, |
|
met jou mijn longen vullen.’ |
|
‘Ga weg,’ zegt de steen. |
‘Ik ben hermetisch gesloten. |
Zelfs aan stukken geslagen |
zullen we hermetisch gesloten blijven. |
Zelfs fijngewreven tot zand |
zullen we niemand binnenlaten.’ |
|
Ik klop op de deur van steen. |
‘Ik ben het, doe open. |
Ik kom uit louter nieuwsgierigheid |
die alleen het leven kan bevredigen. |
Ik ben van plan door je paleis te wandelen |
en daarna nog blad en waterdruppel te bezoeken. |
Ik heb niet veel tijd voor al die dingen. |
Mijn sterfelijkheid behoort je te ontroeren.’ |
|
‘Ik ben van steen,’ zegt de steen, |
‘en moet daarom mijn ernst bewaren. |
Ik heb geen lachspieren.’ |
|
Ik klop op de deur van de steen. |
‘Ik ben het, doe open. |
Ik heb gehoord dat binnen grote lege zalen zijn, |
onbezichtigd en vruchteloos mooi, |
verlaten en zonder echo van enige voetstap. |
Geef toe dat je er zelf niet veel van weet.’ |
|
‘Ja, grote en lege zalen,’ zegt de steen, |
‘daar is alleen geen plaats. |
Mooi, wellicht, maar dat gaat de smaak |
van jouw gebrekkige zintuigen te buiten. |
Je kunt me leren kennen, maar ervaren nooit. |
Mijn hele oppervlak keer ik jou toe, |
met mijn hele binnenste lig ik afgewend.’ |
|
Ik klop op de deur van de steen. |
‘Ik ben het, doe open. |
Ik zoekin jou geen toevlucht voor altijd. |
Ik ben niet ongelukkig. |
Ik ben niet dakloos. |
Mijn wereld is een terugkeer waard. |
Ik kom en ga met lege handen. |
En als bewijs dat ik er werkelijk ben geweest, |
kan ik niets anders laten zien dan woorden |
die niemand zal geloven.’ |
|
‘Je komt er niet in,’ zegt de steen. |
‘Je mist de zin om deel te nemen. |
En er is niets wat dat vervangen kan. |
Zelfs een tot alziendheid aangescherpte blik |
zal je zonder deze eigenschap niets baten. |
Je komt er niet in, weet niets van de zon om deel te nemen, |
bezit daarvan hoogstens een kiem, de verbeelding.’ |
|
Ik klop op de deur van de steen. |
‘Ik ben het, doe open. |
Ik kan niet tweeduizend eeuwen wachten |
voor ik in jou w huis mag komen.’ |
|
‘Als je mij niet gelooft,’ zegt de steen, |
‘vraag dan het blad, je zult hetzelfde horen. |
Vraag het de waterdruppel, zijn antwoord luidt net zo. |
Vraag het ten slotte een haar op je eigen hoofd. |
Een lach zwelt in me aan, een reusachtige lach, |
maar ik weet niet hoe ik hem moet lachen.’ |
|
Ik klop op de deur van de steen. |
‘Ik ben het, doe open.’ |
|
‘Ik heb geen deur,’ zegt de steen. |
Wislawa Szymborska |
(uit: Zout, 1962) |
|
vertaald door Gerard Rasch |
(uit: Uitzicht met zandkorrel, Meulenhoff, 1997) *** |